Een virus bestaat uit erfelijk materiaal in een omhulsel dat in staat is zich voort te planten door gebruik te maken van het reproductieapparaat van levende organismen. Veelal zijn virussen sterk gespecialiseerd op een (type) gastheer. Daar ze geen eigen voortplantingsapparaat hebben en geen eigen stofwisseling, zijn ze volledig afhankelijk van andere organismen en als zodanig voldoen ze niet aan alle gebruikelijke criteria voor de definitie van leven. Virussen kunnen zich van generatie tot generatie wel veranderen en ondergaan evolutie. Een virusinfectie verloopt volgens een heel ander mechanisme dan een bacteriële of schimmelinfectie en kan niet met antibiotica worden bestreden. Er zijn stoffen die specifiek de werking van sommige (typen) virussen verstoren en als geneesmiddel kunnen worden ingezet.
De typische diameter van een virus is tussen de 20 en 300 nanometer.
Een virus bestaat uit de volgende onderdelen (van buiten naar binnen):
Voor de voortplanting heeft een virus de hulp nodig van een gastheerorganisme. Een virus koppelt zich aan een cel, en injecteert daarin het eigen erfelijk materiaal of versmelt met de cel. Daarbij worden ook enkele virale enzymen in de cel binnengebracht. Elk virus kent een specifieke celsoort waarmee de interactie wordt aangegaan; er is een nauwe range van gastheren. De eiwitmantel van het virus en antigenen op de cel zorgen ervoor dat het virus zich aan een specifieke gastheercel hecht. Binnen in de gastheercel geeft het erfelijk materiaal van het virus de opdracht om nieuwe virussen te maken. Een virus kan zich alleen vermenigvuldigen als het zich in een (gastheer)cel bevindt en dat proces leidt in veel gevallen tot de dood van de gastheercel. Daarbij komen de nieuwe virussen vrij en kunnen opnieuw cellen aanvallen.
Als twee virussen op hetzelfde moment dezelfde gastheercel infecteren (virus A en virus B), spreekt men van 'virale seks', de virussen planten zich echter nog steeds voort op de manier hierboven beschreven, enkel worden de nucleïnezuren van beide virussen (A en B) gemengd en ontstaan er geheel nieuwe virussen (C).
Virussen kunnen zich lythisch of lysogeen reproduceren. Lythische reproductie houdt in dat de gastheercel nieuwe virussen zal aanmaken en uiteindelijk zal sterven. Lysogene reproductie houdt in dat het virus zich zal nestelen in de gastheercel en elke keer als de gastheercel zich vermenigvuldigt (d.m.v. mitose) zullen de virale nucleïnezuren zich ook vermenigvuldigen, het virus zorgt echter niet direct voor de dood van de gastheercel, het virus kan uitbreken wanneer het immuunsysteem verzwakt is (het herpesvirus doet aan lysogene reproductie en breekt uit wanneer het immuunsysteem verzwakt is en zorgt voor de fameuze koortsblaasjes), maar het virus kan onder andere door UV-straling en door verscheidene chemicaliën uitbreken.
Antivirale middelen werken doordat zij het koppelen van virussen aan de gastheercel bemoeilijken of doordat ze de werking van de virale enzymen in de gastheercel onderbreken. Die enzymen spelen een rol bij het kapen van het voortplantingsmechanisme van de gastheer.
Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar het mogelijke leven van virussen, hieronder worden enkele pro- en contra-argumenten aangehaald over het leven van virussen.
Er is nog geen sluitende definitie van leven, zodat er nog niet gezegd kan worden of virussen leven. Daartoe is er meer wetenschappelijk onderzoek nodig – zowel naar virussen als naar een betere definitie van leven.
De International Committee on Taxonomy of Viruses (ICTV)[5] ontwikkelde het huidige classificatiesysteem en schreef richtlijnen die een groter belang stelden aan bepaalde viruseigenschappen met een daaraan gekoppelde indeling in families. Een uniforme taxonomie werd vastgelegd. Het 7e ICTV rapport formaliseerde voor het eerst een concept waarin de virussoort de laagste taxonomische rang werd in de hiërarchische indeling van virale taxa.[6] Op dit moment is echter slechts een klein deel van de totale diversiteit aan virussen bestudeerd. Bij analyses van monsters van mensen is ongeveer 20% van de virussen nog niet eerder gezien en van de monster uit het milieu, zoals uit zeewater en sedimenten uit de oceaan, is de grote meerderheid van sequenties volledig nieuw.[7]
In 2013 onderscheidde het "International Comittee on Taxonomy of Viruses" 2828 soorten virussen in 455 geslachten, 103 families en 7 ordes.
David Baltimore (bioloog en Nobelprijswinnaar) ontwierp het classificatiesysteem van Baltimore.[8] Het ICTV classificatiesysteem maakt in de huidige virusclassificatie gebruikt van het Baltimore classificatiesysteem.[9][10][11]
De Baltimoreclassificatie van virussen is gebaseerd op het mechanisme van mRNA-productie. Virussen moeten mRNA's kunnen genereren uit hun genoom om eiwitten te kunnen produceren en zichzelf te kunnen repliceren, maar hiervoor bestaan verschillende mechanismen. Virale genomen kunnen enkelstrengs (ss) of dubbelstrengs (ds) zijn, RNA of DNA en kunnen wel of niet reverse-transcriptase (RT) bevatten. Bovendien kunnen ssRNA-virussen direct of indirect infectieus zijn.
De Baltimoreclassificatie plaatst virussen in zeven groepen:
Klasse Virusgroep Omschrijving I dsDNA-virussen Dubbelstrengs DNA, cytoplasmatisch gerepliceerd. (bijv. Adenovirussen, Herpesvirussen en Poxviridae) II ssDNA-virussen Enkelstrengs DNA, waarvan na infectie de complementaire streng gesynthetiseerd wordt. Er is maar 1 familie binnen deze klasse: de parvoviridae. (bijv.Parvovirose) III dsRNA-virussen Dubbelstrengs RNA. (bijv. Reovirus) IV (+)ssRNA-virussen Enkelstrengs positief (sense) RNA, direct infectieus. (bijv. Picornavirus en Togaviridae) V (-)ssRNA-virussen Enkelstrengs negatief RNA, niet direct infectieus. (bijv. Orthomyxovirus en Rhabdoviridae) VI ssRNA-RT-virussen Retrovirussen, die vanuit een enkelstrengig positief-strengs RNA na infectie door middel van reverse transcriptase dubbelstrengig DNA kunnen vormen. (bijv. het humaan immunodeficiëntievirus (hiv) VII ssDNA-RT-virussen Enkelstrengs DNA met een RNA tussenvorm. (bijv. Hepadnaviridae)Als een voorbeeld van virale classificatie het waterpokkenvirus, Varicella-zostervirus (VZV), behoort tot de orde Herpesvirales, de familie Herpesviridae, de onderfamilie Alphaherpesvirinae en het geslacht Varicellovirus. VZV valt in groep I van de Baltimore-indeling omdat het een dsDNA virus is dat geen gebruik maakt van reverse transcriptase.
In 2016 is een lijst opgesteld met 8 ordes, 122 families, 35 subfamilies, 735 geslachten en 4404 soorten. Enkele van de families zijn:
Satellietvirussen zijn door de geringe genoomgrootte voor de vermenigvuldiging volledig afhankelijk van andere virussen.
Er zijn naast virussen ook subvirale deeltjes; viroïden en prionen. Viroïden bestaan uitsluitend uit RNA, vrij genetisch materiaal zonder omhulling dat infectieus is. Een voorbeeld hiervan is de aardappelspindelknolviroïde.
Prionen bestaan alleen uit lichaamseigen eiwitten met een veranderde driedimensionale structuur. Onder andere BSE, de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, kuru en scrapie worden door prionen veroorzaakt. Ze zijn infectieus maar niet of nauwelijks onderhevig aan evolutie.
Literatuur
Een virus bestaat uit erfelijk materiaal in een omhulsel dat in staat is zich voort te planten door gebruik te maken van het reproductieapparaat van levende organismen. Veelal zijn virussen sterk gespecialiseerd op een (type) gastheer. Daar ze geen eigen voortplantingsapparaat hebben en geen eigen stofwisseling, zijn ze volledig afhankelijk van andere organismen en als zodanig voldoen ze niet aan alle gebruikelijke criteria voor de definitie van leven. Virussen kunnen zich van generatie tot generatie wel veranderen en ondergaan evolutie. Een virusinfectie verloopt volgens een heel ander mechanisme dan een bacteriële of schimmelinfectie en kan niet met antibiotica worden bestreden. Er zijn stoffen die specifiek de werking van sommige (typen) virussen verstoren en als geneesmiddel kunnen worden ingezet.
De typische diameter van een virus is tussen de 20 en 300 nanometer.